vrijdag 21 maart 2014

Periode 3 - Fictie - Poëzieopdracht periode 3

Liggen in de zon



Ik hoor het licht het zonlicht pizzicato
de warmte spreekt weer tegen mijn gezicht
ik lig weer dat gaat zo maar niet dat gaat zo
ik lig weer monomaan weer monodwaas van licht.
Ik lig languit lig in mijn huid te zingen
lig zacht te zingen antwoord op het licht
lig dwaas zo dwaas niet buiten mensen dingen
te zingen van het licht dat om en op mij ligt.
Ik lig hier duidelijk zeer zuidelijk lig zonder
te weten hoe of wat ik lig alleen maar stil
ik weet alleen het licht van wonder boven wonder
ik weet alleen maar alles wat ik weten wil

Hans Andreus
uit: Muziek voor kijkdieren,
De Windroos 1951


Ik vind dit gedicht mooi, want het heeft een mooi onderwerp. Dit gedicht is geschreven in een slepende rijm. Dat kan je zien aan de woorden, zoals gezicht-licht en zingen-dingen. De rijmschema van dit is geschreven in gepaard rijm. De rijmschema van dit gedicht is a a, b b, cc, dd, ee, ff. Het beeldspraak in dit gedicht is een metafoor, want het object staat niet in de zin, maar alleen het beeld wordt opgenoemd. De strofe van dit gedicht is distichon, want telkens zijn er vier regels en elke keer zijn er twee woorden in twee zinnen die met elkaar rijmen. De ritme van dit gedicht is rijmend, dat kan je ook elke keer lezen. De stijlfiguur van dit gedicht is repetitio, want de schrijver herhaalt steeds zijn woorden. De vaste versvorm van dit gedicht is rondeel, want in een gedicht van acht, twaalf, of dertien regels worden er twee rijmklangen gebruikt en één vensregen wordt herhaald. De mooiste zin uit dit gedicht was :’’ Ik hoor het licht het zonlicht pizzicato’’. Dit gedicht is mooi, want de schrijver gebruikt goede klanken en hij heeft het goed kunnen laten rijmen. Je hebt totaal geen moeite om dit te lezen, want de schrijver gebruikt geen moeilijke vormen.



 

 

 


Er zullen anderen komen of niet...

Er zullen anderen komen of niet.
De aarde zal altijd wel bijna rond zijn.
En ieder mens heeft een open wond, pijn
aan wat er niet meer is of bijna niet.
Ik heb de vlammen op het ijs zien dansen,
hoorde de klokken die onder de grond zijn.
En wáár ik ben staan de schimmen nog rond mijn
wereld - of schimmen? ik zie hun huid glanzen
en ieder gebaar waterval van licht.
(Zij galopperen te paard op het licht
en hun lichaam buigt als een boog van licht.)
Genoeg daarvan. Ik kan in een mens leven
en uit de ruimte. Ik noem alles leven.
Er komen anderen om mee te leven.
Hans Andreus,
Uit: De sonnetten van de kleine waanzin,
‘s-Gravenhage: Stols 1957

 

Dit gedicht is geschreven in een slepende rijm, dat kan je zien aan de woorden niet-niet, zijn-pijn, dansen-glanzen. Rijmschema van dit gedicht is a a , b b, c c, d d, e e, f f. Het beeldspraak van dit gedicht is personificatie, want hij zegt dat hij de vlammen op het ijs zag dansen. En vlammen kunnen natuurlijk niet op het ijs dansen en personificatie betekent ook, dat levenloze begrippen en abstracte begrippen een menselijke eigenschap krijgen toegekend. De strofe bouw en het ritme zijn terzine, want het is een drieregelige strofe. Het ritme is als eerst rijmend, maar de laatste twee alinea’s herhaalt de schrijver steeds één woord dat is dus leven en licht. En het ritme is ook afwisselend van langere en kortere versregels en strofes. De stijlfiguur van dit gedicht is repetitio, want de schrijver herhaalt aan het einde van het gedicht twee woorden, namelijk leven en licht. De vaste versvorm van dit gedicht is sonnet, want na de achtste regel verandert de hele stijl. Als eerst had je dat binnen vier zinnen twee woorden elke keer rijmden, maar nu heb je dat niet meer. Aan het einde gebruikt de schrijver alleen maar dezelfde woorden, namelijk licht en leven.

Ik vond dit gedicht mooi, want het heeft een serieus onderwerp. Veel mensen leven in stress en in pijn. De aarde bestaat al heel lang en bijna niemand heeft een rustige leven geleden. 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten